woensdag, januari 03, 2007

Arabische overheersing

De aparte status die de christenen hadden onder de Arabische overheersing (een combinatie van erkenning als staatsburger enerzijds en een aantal belastende maatregelen anderzijds, waardoor dit staatsburgerschap wel tweederangs was) werd in het Ottomaanse rijk omstreeks 1500 geformaliseerd in het zogenaamde Milletstelsel. Niet-islamitische etnische minderheden werden naar hun godsdienst gerangschikt en als Millet te boek gesteld. Deze Millets waren semi-autonome bestuurlijke eenheden onder hun respectieve religieuze leiders, waarin eigen wetten golden volgens hun eigen godsdienstige inzicht. In deze Milletstelsel waren geogra­fisch grenzen niet belangrijk; men behoort administratief tot een bepaalde Millet en ontleende daaraan een bepaalde status, rechten en plichten. De Aramese patriarch is echter nimmer erkend als hoofd van een zelfbesturend Millet; erkend Millets waren alleen die van de Armeniërs, de Grieks-orthodoxen en de Joden. Voor wat betreft hun eigen organisatie waren zij onafhankelijk. De contacten van de Aramese patriarch met de centrale overheid of met de sultan liepen via de Armeense patriarch of de Grieks-orthodoxe patriarch
De massamoord van 1894-1896De vereenzelviging van godsdienst met politiek in de islamitische wereld, leidde zowel bij moslims als bij de christenen tot de opvatting, dat de christenen ook op politieke steun uit het christelijke Europa konden rekenen. Deze gedachte werd nog versterkt door de voorrechten, die de westerse mogendheden aan de Turkse Sultan (Abdul Hamid) afdwongen ter bescherming van de christelijke minderheden in zijn rijk.
Terwijl ook onder de christenen in het oosten van zijn rijk een autonomiestreven (deels ten gevolge van Europese invloeden) ontwaakte, trachtte de sultan zijn macht vooral in deze oostelijke provincies steviger te vestigen. Hij beschouwde daarbij de christelijke minderheden als niet loyale staatsburgers, potentiële handlangers van buitenlandse mogendheden en een voortdurend voorwendsel van het buitenland om zich in de Turkse aangelegenheden te mengen. Voor de sultan vormde de verslechterde verstandhouding tussen de christenen en de Koerden een mogelijkheid beide bevolkingsgroepen tegen elkaar uit te spelen. De Koerden werden door de regering in Istanboel van geld en wapens voorzien. Lokale Koerdische machthebbers werden bevoordeeld en opgezet tegen de christelijke minderheden. Veelvuldig werd hierbij gebruik gemaakt van de religieuze sentimenten, waarvoor de fundamentalistisch islamitische Koerden niet ongevoelig bleken. Tegen plundertochten van Koerdische stammen tegen christelijke dorpen werd door de Turkse autoriteiten niets ondernomen.
Hamadyah-çeveleriGeen enkele poging de geschiedenis van het oudste christendom te beschrijven, kan het verhaal van Abgar (Aramese Koning die regeerde van 13-50 n.C.) negeren. Abgars koninkrijk was Osroëne met de hoofdstad Urhoy (Edessa), het eerste christelijke land. Urhoy ‘de wereldstad’, is de hedendaagse stad Urfa in Turkije. Het was een deftige stad, gelegen aan een rivier, bekend om haar visvijvers en gekenmerkt door baden, zuilengangen, zuilengalerijen en stadsbeelden. Urhoy, na eeuwenlange christelijke beschaving is eind 19e eeuw ontworteld van een rijk beschaving.
In de jaren 1894 - 1896 werd onder leiding van sultan Abdul Hamid de Hamadyah-çeveleri samengesteld uit Koerdische krijgers. Het recht op plundering werd opgenomen in de door sultan afgekondigde Jihad (Heilige Oorlog). De christelijke minderheden waren blootgesteld aan de plunderingen en massamoorden. In de stad Urhoy werd vrij­wel de gehele christelijke bevol­king (130.000) uitgemoord en de vrouwen en kinderen werden in de kathedraal van Urhoy levend verbrand. Door de slachting van onschuldige kinderen kleurden de rivieren van Urhoy rood. Pas veel later drongen de berichten over de slachtpartijen in het onherbergzame Oosten en Zuidoosten van Turkije door tot Euro­pa.
Na Britse dreigementen om in te grijpen, geeft sultan Abdul Hamid opdracht een eind te maken aan de slachtpartijen in het oosten van Turkije. Het bleef een tijdje rustig tot de komst van de Jongturkse revolutie van 1908. De Jongturkse revolutie van 1908 maakt niet alleen een eind aan het despotisme van de sultan, het stelde tevens een (pan-)turkse nationalisme. De secularisatie leek de christenen aanvankelijk ten goede te komen, maar naarmate ze meer prijs stelden op de ontplooiing van hun eigen religieuze, culturele of nationale identiteit, stuitte dit op steeds meer weerstand bij de autoriteiten.
De Eerste Wereldoorlog en de massamoord van 1915-1916Toen het Turkse rijk in de wereldoorlog tegenover het christelijke Rusland kwam te staan, werd de positie van de christelijke minderheden in Oost-Turkije dan ook uitermate precair. In de jaren 1915-1918 kwam het tot grootscheepse deprotaties van en massamoorden op de Armeense christenen. Ook de Aramese christenen (Syrisch-Orthodoxe en Nestoriaanse christenen) werden niet ongemoeid gelaten. Het opgehitste religieuze fanatisme van Koerdenstammen en ongeregelde Turkse benden maakte geen onderscheid tussen de verschillende christelijke minderheden. Meer dan zeventig Aramese dorpen in het zuidoosten van Turkije werden geplunderd. Vele Arameeërs vluchtten naar het zuiden. Anderen zagen zich gedwongen zich tot de islam te bekeren, een handeling die ze later niet meer zouden kunnen herroepen.
Hoewel de Aramese christenen - aanhang van de Syrisch-Orthodoxe kerk - niet de wapens tegen de Turken hadden opgenomen, werden duizenden Aramese christenen uit hun woonplaats (Tur Abdin) verdreven en vermoord. De strijdbare Aramese Nestorianen waren echter, onder leiding van hun patriarch Mar Shimun, vastbesloten zich in hun bolwerken in het Hakkari-gebergte te verdedigen. Nadat langs de Turks-Perzische grens duizenden zwaar bewapende Aramese (Nestoriaanse christenen) krijgers zich al met de Russen hadden verbonden, koos Mar Shimun op 10 mei 1915 openlijk partij voor de geallieerden. Talrijke Aramese Nestorianen, die een neutraler houding tegenover de Turken voorstonden, werden gedood.
De opmars van de Turkse troepen in het bergland van Oost-Turkije en Opper Mesopotamië (Aram Nahrin) bracht de Aramese Nestorianen in een steeds moeilijkere positie, terwijl geallieerde hulp uitbleef. Om totale vernietiging door de Turken te voorkomen, besloot de gehele Nestoriaanse gemeenschap in oktober 1915 massaal over de Perzische grens te trekken. Onderweg naar Perzië kwamen ruim een derde van de Aramese Nestorianen door aanvallen van Turken, Koerden en de geleden ontberingen om het leven.
Eerst werden de Aramese en Armeen­se leiders gedepor­teerd en later vermoord. Christelijke steden en dorpen werden aangevallen door de Turkse solda­ten, Koerdenstammen en bendele­den van "chette's (vrijgelaten mis­dadigers). Volgens ooggetuigen die deze massamoord hebben overleefd, zijn de massamoorden op de Aramese christenen in de stad Midyat (centrum van Tur Abdin) en de omliggende dorpen op 1 juli 1915 begonnen. Men schat het aantal slachtoffers op tweeënhalf miljoen, waarvan en miljoen Aramese christenen. Mannen werden onthoofd, vrouwen werden be­keerd tot de islam en de kinderen werden levend ver­brand. Vele kerken en kloosters zijn tot ruïnes gemaakt en de kostbaarheden zijn uit de kerken gestolen. Door de verwoestingen zijn er ruim 70 dorpen als ruïnes achtergebleven. Er zijn toen onder dwang 105 dorpen geïslamiseerd en geplun­derd.
De massamoorden van 1894-1896 en 1915-1923 brachten de christe­nen die de massamoorden over­leefd hadden ertoe in twee grote vluchtgolven in 1922 en 1924 Turkije te verlaten. Als gevolg van onderdrukking hebben de Aramese christenen hun toevlucht in Amerika, Canada, Australië en de Europese continenten gezocht. Tot de dag van vandaag zijn de Arameeërs in Tur Abdin uitgedund tot een gemeen­schap van paar honderd personen, hoofdzakelijk oude mensen die liever voor hun dood kiezen dan te vluchten naar een vreemd land.
De Aramese Christenen, die zich ruim 4000 jaar in het Midden-Oosten geworteld hebben en tot op de dag van vandaag het Aramees, de taal van Jezus Christus, trouw gebleven zijn in hun liturgie en omgang, hebben wegens het islamitische fanatisme noodgedwongen hun woongebied verlaten en hun heil gezocht in Europese landen waaronder ook in Nederland.
Het Westen en de medeschuld aan de Genocide van 19­15Dat deze genocide bewust en gepland was, valt niet alleen af te leden uit de manier waarop ze werd uitgevoerd, maar ook uit uitlatingen van talrijke Turkse gezagsdragers, die er vanaf 1909 in hun contacten met diplomaten uit andere landen - vooral uit de bondgenoten Duitsland en Oostenrijk - geen geheim van maakten dat de christelijke minderheden fysiek moesten worden geëlimineerd (zie, The History of the Armenian Genocide).
Niet alleen Wenen en Berlijn (de bondgenoten van de Turken), maar ook Londen en Parijs wisten intussen alles van de genocide en deden niets! Één van de conclusies van Dadrian - de schrijver van "The History of the Armenian Genocide" - is dat de Duitsers zelfs de genocide hebben bevorderd. Nog verbijsterender is de conclusie dat het Westen bewust de bestraffing van de schuldigen heeft verhinderd. Veel diplomaten in Turkije hebben hun regering ten tijde van de massale moorden daarvan op de hoogte gesteld. Sommige Duitse diplomaten hielpen de Turken een handje bij de massamoorden. Generaal-majoor Fritz Bronsart van Schellendorf, verbonden aan het Turkse hoofdkwartier, heeft persoonlijk bevel gegeven tot het verdrijven van de Christelijke minderheden en wordt gezien als één van de initiatoren van de genocide, aldus "The History of the Armenian Genocide". Volgens de Amerikaanse ambassadeur Morgenthau was Duitsland het enige land dat de massamoorden had kunnen voorkomen, door middel van ambassadeur Hans Wangenheim, die de Turkse leiders volledig in de hand had.
De genocide van de christelijke minderheden door de Turken en Koer­den in 1915 was afgrijselijk om zijn omvang, om zijn wreed­heid en om de systematiek waar­mee een heel volk werd uitge­moord. De christenen werden op allerlei manieren vermoord; doodgeslagen, levend in brand gestoken, verdron­ken in zee of opgesloten in grot­ten waarvoor een vuur werd aan­gestoken, zodat de slachtoffers stikten.
De genocide van 1915, maar vooral de erkenning van dit feit zowel door de internationale gemeenschap als door Turkije, moet er toe leiden dat op de één of andere manier het bestaan zelf van het Aramese volk in de aandacht komt en haar rechten kan claimen. Wat Turkije betreft wijst men er op dat volgens de Turkse interpretatie van het verdrag van Lausanne (1923), waarmee het minderhedenprobleem in de nieuw opgerichte Turkse staat geregeld werd, wat de christenen betreft, alleen Hellenen en Armeniërs specifieke rechten hebben. Het erkennen van de genocide is binnen deze stroming een eerste noodzakelijke stap op weg naar de erkenning dat de westerse wereld in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog schromelijk in gebreke is gebleven om de rechten van de Aramese christenen (syrisch-orthodoxen, nestorianen en chaldeeërs) te vrijwaren. Ten tweede zou erkenning van de genocide ook inhouden dat men legitieme aanspraken heeft in de regio, waaruit men als slachtoffer is verdreven.
Bron: Vergoten Bloed (Dmo Zliho, Naman Qarabasch; The History of the Armenian Genocide; De Syrisch Orthodoxe Gemeenschap F. Sumer; Nestorianen, de ondergang van een christenvolk, Albert Stol; Intermediair, Ruud Hoff ‘Christen-Turken); Pokrof; oosterse chsitenen 2001/2; De wortels van het christendom, Michael Walsh; Atlas van de Bijbel ;Joodse oudheden door Willem Westerbeke ‘ God spraak Hebreeuws’; De Semitische Talen, J.K. Kramers; De verborgen parel, de erfgenamen van het oude Aramese erfgoed; Religio AramaicaJ. Hoftijzer.